Het perpetuum mobile van de poëzie
7 november 2018Over een magische fles
Waterwerken [1971] door Pieter Schermer
In 1971 leurde ik met mijn magische fles van boekhandel naar galerie en verkocht er een tiental. Deborah Wolf, echtgenote van Remco Campert, van Galerie Balans [1970 – 1982] aan de Leliegracht, sloeg onmiddellijk toe toen zij het werk zag. Dat gaf mij moed. Het sterkte mij in het doorgaan op het poëtische pad. Onirisch én Ironisch.
Jarenlang heeft de magische groene fles getiteld Waterwerken in de Utrechtsestraat bij boekhandel De Verbeelding van Fred Schmidt in de winkel gestaan als een surrealistische trofee. Het was een multiple in een oplage van 25 exemplaren. De bekende boekhandel van Walther König in Keulen kocht ook een exemplaar en heeft dat, destijds in 1971, uitgeleend c.q. verkocht voor een tentoonstelling in Duitsland over concrete poëzie.
De oorsprong van concrete en visuele poëzie gaat ver terug in de literatuurgeschiedenis. Na antieke en barokke figuurgedichten, de Calligrammes van Guillaume Apollinaire, kwam het genre internationaal tot bloei in de jaren 1950-1960 als concrete poëzie, met uitbreiding naar visuele elementen in de jaren 1970. Een hedendaags voorbeeld vormen de bewegende gedichten van Tonnus Oosterhoff. Voorloper van Nederlandstalige concrete poëzie is ‘Boem paukeslag’ uit de bundel Bezette stad van Paul Van Ostaijen. In Duitsland Fisches Nachtgesang van Christian Morgenstern. De term wordt gebruikt door Theo van Doesburg voor zijn tijdschrift Art concret (1930) en schreef onder ps. I.K. Bonset zijn ‘X-beelden’. De belangrijkste aanzet voor de visuele poëzie kwam van Stéphane Mallarmé met Un coup de dés jamais n’abolira le hasard [1897]. De moderne poëzie is dus niet alleen wantrouwend tegenover de taal maar ziet ook aanvullende mogelijkheden.
Waterwerken [Surrealistische Kahiers no.2, 1971] bestond uit een koker met daarin de gebottelde fles met groene vloeistof waarin het eenregelig [maar eindeloos] gedicht zweefde, gedrukt op een transparante band van Möbius. Nee, geen ‘postelastiek’ zoals de Belgische site van De Slegte suggereert. Dan zou het, bij deze, een ware ‘Duchamp’ zijn. De witte letters gedrukt op een doorzichtige groene band zijn ook werkelijk te lezen. Daarvoor moet de fles met de handen worden rondgedraaid en gemanipuleerd. De versregel moet als mantra eindeloos worden herhaald waardoor de bezwerende functie effectief wordt. Nadat die magische handelingen waren verricht, de leesdaad en het hardop reciteren was voltooid, ontstond vanzelf het perpetuum mobile van de poëzie. Het was gelijk het verschijnen van de homunculus tot leven gekomen in een alchemistisch retort. Jaren later verscheen bij dit poëtisch object een druksel waarin de verwantschap met Dali uiteen wordt gezet. Ik citeer daarin zijn referentie aan de Fles van Klein.
Het beste ligt bij De Slegte
De wereld is vol paradoxen. Wie schetst mijn verbazing dat deze fles bij De Slegte aan de Wapper in Antwerpen voor € 150 wordt aangeboden. Een koopje voor een stuk concrete poëzie met eeuwigheidswaarde. Veel plezier geachte koper. Schrijf mij en ik stuur u het bijbehorende druksel toe.
https://www.deslegte.be/waterwerken-surrealistische-kahiers-no-2-poetisch-object-26923/
Laurens van Krevelen schreef een artikel, ‘Iets over Éditions surréalistes’, in het Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 2006, De Buitenkant, Amsterdam 2007, p. 155-191. Hierin worden ook Nederlandse uitzonderlijke publicaties vermeld.
Elementair water
Wat heeft deze fles, Waterwerken getiteld, met een gedicht op de band van Möbius met de Fles van Klein en alchemie van doen? Salvador Dali wist een ding zeker: « La bande de Möbius c’est l’archétype de l’androgyne classique. » Hij illustreerde niet voor niets de Zangen van Maldoror waarin de tragiek van de hermafrodiet wordt bezongen. Maar er is meer.
Salvador Dali, Moebiusband, glazen sculptuur, Daum – uterus
Nederland is bekend om zijn waterwerken. ‘Waarom ook niet in de poëzie?’, dacht ik, inmiddels 48 jaar geleden, ietwat impulsief. Nee, niet vanwege Slauerhoff die de oceanen bevoer, of ‘rivieren die door oneindig laagland voeren’. Mijn gedachten gingen meer uit naar de Deltawerken. Een immens project waarmee we de natuur ‘op de knieën dwongen’. Waarin een klein land groots kan zijn. Op de schaal van de oceanen zijn deze dammen met de kennis van nu eerder een ampele poging tegenover de oppermacht van het water, maar efficiënt genoeg tegenover de woeste golven van een watersnood. Zo dachten we, voor de klimaatcrisis.
Wat zijn de wateren anders dan een verwijzing naar de groene oersoep, het vruchtwater van de evolutie en de moederschoot? De poëzie moest daarin ingebed. In dit geval in een metafoor die de krachten van de poëzie een weg wil wijzen. Om de vloedgolf aan beelden, woorden en ritmes waarin de poëzie op ons aangolft te geleiden. In de jaren ’70, ik was drieëntwintig, wemelden de denkbeelden en mogelijkheden van de poëzie door mijn hoofd. Ik was gefascineerd door de concrete poëzie, mede door de tentoonstelling ?Konkrete poëzie [1970] in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Woorden op pingpongballetjes, niets was te gek sinds de hoge hoed van Dada. De poëzie ontbeerde een negatieve poëtica van het nihil na twee wereldoorlogen van mensontkenning en demagogische taalvergiftiging, hoe eeuwig, afgeleefd en doortrapt ook. Maar het hele begrip poëtica dachten de 5tigers nu juist te hebben afgeschaft. Resten ons nu de afgekloven botten van poeha poëtica & misbruikte retorica. Immers ‘nieuw’ was een onbestaanbaar woord na de Bijbel en Shakespeare. Er moest een adequate vorm worden gevonden, maar dan wel een vorm die tevens een dimensie toevoegt. De gedachte om de Bibliotheek van Babel door te spitten kwam even voorbij. Met een denkbaar beroep op de Bibliothecaris, de bijna blinde Borges. Zo ontstond de fles met het gedicht op een band van Möbius, zwevend in groene wateren. Flessenpost, maar dan anders.
Verstuurde annonce aan Franse surrealisten en een enkele boekhandel uit 1971.
Door een onderwerp als het perpetuum mobile van de poëzie te analyseren, schaden wij de totaliteit van het geheel dat immers voldoet aan zijn eigen emergentie. “Een emergent verschijnsel ontstaat door interactie van factoren (die van alles zijn kunnen zijn: objecten, golven, krachten, ideeën) waardoor nieuwe entiteiten (objecten, patronen, reacties, inzichten) ontstaan die kenmerken/eigenschappen hebben die niet herleidbaar zijn uit eigenschappen van samenstellende/onderliggende factoren/bouwstenen.” [Erik Verlinden]
Elke analyse lijdt onder de reductie die ze aanricht. Elke retorica is minder dan de samenstellende delen die hun synergie verliezen door vermeende voorschriften. Wetmatigheid is een achteraf gesteld feit. Het ontstaan van het feit is wat boeit. De energie die het heelal doordesemt is tijdloos. Iets kan niet verworden tot niets. Zelfs indien zou blijken dat de materie voor het grootste gedeelte uit leegte, dus niets, zou bestaan en de entropie zijn best doet. Dus in wezen betekent dat ‘eeuwigheid’.
De dichter ervaart en voorvoelt intuïtief dat het bestaan, het heelal een onlosmakelijke emergentie bezit die slechts als een feit op zichzelf kan worden benaderd. Een intensieve natuurbeleving geeft alle reden tot gestamel, onmachtig gestotter en ampele pogingen op zoek naar de juiste woorden. Het raadsel dient ervaren te worden om het leven te completeren. Denk even aan de doeken van Caspar David Friedrich. Dit oceanische gevoel kan ook in de bergen of aan de rivier worden gezocht en ervaren.
Der Mönch am Meer,
Mondaufgang am Meer
Bij Friedrich bepalen de op de rug geziene figuren de relatie tussen mens en natuur als transcendentale oneindigheid, die Friedrich’s werk een a-perspectivische, onmetelijke ruimtelijkheid geeft. Tegelijkertijd de gedeelde ervaring, de intersubjectiviteit. De mens zoekt steun bij de ervaring om de wereld te begrijpen, nee liever: te ondergaan door te ervaren. Let wel, ook met de andere klemtoon, óndergaan. De figuren van C.D. Friedrich ondergaan die natuurbeleving samen. Of zoeken zij steun bij elkaar?
In de natuur bestaan allerlei betrokkenheden, verbanden en interacties. Samengestelde entiteiten leveren een beweeglijkheid die moeilijk in wetmatigheden zijn te vatten. Het zijn gebeursubstantieven. Zo is er een ‘systeem’ in wording waarbij het onlosmakelijke en / of onvermijdelijke cruciale rollen lijken te spelen. Maar zelfs dat kan de wereld niet vangen. In wezen is het chaos, zoals W.F. Hermans al stelde in zijn Preambule op de bundel Paranoia [1953]. Kennis, wetten, wetmatigheden blijken ijdelheden der ijdelheden. Ondertussen hobbelen we van het ene paradigma in het andere enigma. We zijn gaande en [onder]zoekende.
Het Vernietigend Verlangen volgens Jacques Lacan.
Het besef dat het verlangen een gebrek vooronderstelt en de verzadiging slechts tijdelijk soelaas brengt, houdt in dat deze hunkering lijden veroorzaakt. Dit wist Schopenhauer al genadeloos te beschrijven, lang voor de inmiddels verguisde Lacan dit in Freudiaanse terminologie wist de vatten. Lacan wordt door menigeen verketterd, maar soms reikt zijn orakeltaal aan poëzie. We zullen zien. Wat betreft de theorie van Jacques Lacan baseer ik mij grotendeels op Taal en Verlangen van Antoine Mooij en Eros & Ethiek van Marc de Kesel.
Lacan gebruikt de fles van Klein als analogie. De fles van Klein is het topologische object dat door Lacan wordt gebruikt om het effect van taal op de werkelijkheid te verklaren. Daarvoor moeten we even afdalen in het onbewuste. Deze fles maakt het mogelijk om af te zien van een entificatie van het onderwerp, onvermijdelijk in de gewone taal, en op een andere manier dan het denkbeeldige, de relatie van het onderwerp met de plaats van de Ander te illustreren. Lacan speelt graag met termen die hij door weglatingen herijkt tot neologismen. Entificatie – identificatie zonder ‘id’. De betekenis verschuift naar entiteit – zijnshoedanigheid, bestaan – i.t.t. de betekenis van identiteit dat eigenheid, vereenzelviging met status inhoudt.
‘Het subject is innerlijk afgesloten van zijn object,‘ luidt een van de stellingen van Lacan in Ecrits. De onbereikbaarheid van het ES maakt dat het verlangen in stand blijft, zodat het leven voort kan gaan. De ultieme bevrediging van het verlangen impliceert namelijk de dood van het subject, het ICH: de mens is drager van een verlangen en als dat verlangen uitgeblust en bevredigd raakt, is hij de drager van ‘niets’ geworden, dan is hij dood. Het concept van de psychoanalyse is dan ook het doodsprincipe (dat niets anders is dan een radicalere naam voor het lustprincipe): waar het verlangen naar streeft, is zijn eigen vernietiging. Het bestaat dus slechts omdat – en zolang – het niet bevredigd wordt. Maar de wetenschap dat het verlangen onvervulbaar en het menselijk tekort onopzegbaar is, moet onbewust blijven om te kunnen leven. Is het ES volgens Lacan de absolute Ander? Het begeerde Ding, uiteindelijk onbenaderbaar, en slechts kenbaar door spijt? [De Kesel, Eros & Ethiek, p.111] Binnen de fles van Klein wordt de spot gedreven met wetmatigheden; buiten is binnen, intern en extern zijn inwisselbaar en het object bevat en omvat zichzelf. Hier is elders…
Herboren worden in een droom
Qua vorm doet de fles van Klein denken aan de Hoorn des overvloeds. De hoorn die alles schenkt aan wat de bezitter begeert.
Hoorn des Overvloeds in het Italiaanse alchemie boek
‘Della tramutatione metallica sogni tre’ door Giovani Battista Nazari [1572]
Terzijde
Er zijn veelzeggende analogieën waarvan de baarmoeder er een is. De oorsprong van de wereld ligt in de plek der plekken waar conceptie en geboorte zijn geregeld. Een met mysterie omhulde plaats, een geheiligd topos. Misschien is de geboorte, waarna de navelstreng wordt doorgeknipt, en de definitieve scheiding van de moeder plaatsvindt, wel de directe aanleiding van elk psychisch probleem. En zeker de kern van de psychoanalyse. Wij zijn gescheiden van de eenheid waarnaar wij ons hele leven zullen verlangen. Het wekt dan ook nauwelijks verbazing dat juist de psychoanalyticus Jacques Lacan in het bezit raakte van het schilderij van Gustave Courbet l’Origine du monde [1866].
Boven: Courbet – De oorsprong van de wereld [1866], onder: André Masson Terre érotique [1955]
Oorspronkelijk was dit schilderij, dat in het bezit van de Turkse diplomaat in Parijs Khalil-Bey was, afgedekt met een ander doek van Courbet, Le Château de Blonay (c. 1875). Dit schilderij maakte Courbet in Zwitserland tijdens zijn ballingschap vanwege zijn leidinggevende rol in de Commune van Parijs in 1871. Lacan kocht L’Origine du monde in 1954 met zijn vrouw Sylvia Bataille. Zij had al vanaf 1938 een relatie met Lacan. Georges Bataille en Sylvia gingen al in 1934 hun eigen weg, maar bleven verbonden en scheidden officieel pas in 1946. Ze behield de naam Bataille mede vanwege haar gevestigde naam als filmactrice. Sylvia Bataille is in Parijs geboren in een gezin van Roemeense joodse immigranten en de jongste van vier meisjes, de zusters Maklès. De oudste, Bianca, trouwt met Théodore Fraenkel, vriend van Georges Bataille, André Breton en de surrealisten, Rose wordt de vrouw van schilder André Masson, Simone trouwt met Jean Piel, die het tijdschrift Critique zal leiden.
Omdat de oorspronkelijke ‘verhulling’ was verdwenen, toen waarschijnlijk een gordijntje, verzocht Lacan zijn zwager André Masson om een omlijsting te bouwen met dubbel front en een werk op paneel te schilderen dat ervoor kon worden geschoven. Het werd een surrealistische variant van De oorsprong van de wereld, genaamd Terre érotique [1955], een in contouren geschetste versie op een dun paneel dat uit het kader kon worden getrokken, waardoor het schilderij werd onthuld. Lacan ontving tal van prestigieuze gasten, waaronder Claude Lévi-Strauss, Michel Leiris, Marguerite Duras en Dora Maar. Op Marcel Duchamp in het bijzonder maakte het doek indruk, want diens installatie Étant Donné (1946-1966), zijn laatste werk in het Philadelphia Museum of Art, lijkt rechtstreeks geïnspireerd te zijn door De oorsprong van de wereld. Na de dood van Lacan in 1981 nam de Franse minister van Financiën het werk over voor de Franse staat ter compensatie van de verschuldigde belasting op de erfenis. Het hangt in het Musée d’Orsay, nu zonder doekje.
André Masson, Cache pour L’Origine du monde van Gustave Courbet, 1955
Waterwerken, poëtisch object
Terug naar de band van Möbius. Er is de lemniscaat, symbool van oneindigheid. De Ouroboros is een slang die in zijn staart bijt, de staart-eter. Een symbool voor eeuwigheid. In de iconografie van de alchemie vormt de dubbele Ouroboros ook een cirkel en symboliseert het ‘solve et coagula’, het oplossen van het lichaam en het stollen van de geest. Die oplossing van tegenstellingen is ook de kern van diepgaande totale ervaringen. Zo ook het Yin Yang teken.
Ik had zowel de wens het gedicht niet te laten ophouden, als wel het eeuwigheid te verschaffen door tijd relatief te stellen. Soortgelijke intenties hield Eric Satie er op na met de opmerking dat zijn Vexations (‘Kwellingen”) nog 840 maal moest worden herhaald. Ook Simeon ten Holt had soortgelijke bedoelingen met Canto Ostrinato [1979], maar vooral met Lemniscaat [1983]. Maar wat de hyperbool vooral nodig heeft, is vorm en eindeloze hoeveelheden tijd. Liever tijdloosheid, maar dat besef je niet meteen. Doel is de soevereiniteit te bereiken. Bevangen door hybris zonder enige rationele remming slaat het onderbewuste toe. De eindeloze herhaling van die eenregelige dichtregel heeft, gelijk de litanie en de mantra, een welhaast magische bezwerende werking. Dat vormt de metafysische dimensie van dit poëtisch object. De band met de coupure wordt een band met een slag erin, de band van Möbius. Binnen ís buiten en omgekeerd. Er is een beeld door Nat Friedman in Middelheim dat tevens gebaseerd is op het Yin/Yang teken. Kröller-Müller heeft een soortgelijk beeld van Max Bill – Möbius, [1953-1956] En er is het recycling symbool.
Maken we van de band van Möbius een driedimensionale vorm dan ontstaat er een zgn. Fles van Klein, een niet-oriënteerbaar oppervlak zonder aanwijsbare “binnen-” of “buitenkant”, omdat die in elkaar overgaan. De analogie met de oppositie lichaam vs. geest dient zich automatisch aan. Daarin is Jacques Lacan nog goed te volgen.
Pelikaan in de alchemie en de Fles van Klein
Iconografisch staat de afbeelding van de pelikaan zowel symbool voor Christus’ offerdood, uit liefde voor de mensheid, als voor de moederfiguur. Nestelende pelikanen buigen hun snavel naar de borst om hun jongen met in hun keelzak meegebrachte vissen te voeden. Men dacht abusievelijk dat de ouders zich de borst open reten om de jongen met hun bloed te voeden. De rode vlek op krop en keelzak van de kroeskop pelikaan, die tijdens de broedtijd op een bloedende wond lijkt, heeft hiertoe bij gedragen.
In de alchemie is er het pelikaan retort, waarbij de uitloop erg lijkt op de snavel van de pelikaan. Deze bij de destillatie gebruikte bolronde glazen kolf heeft een toelopende lange tuit waaruit de gecondenseerde damp naar de monding van het vat loopt. Dit symbool toont hoe de alchemist een opofferende relatie met zijn innerlijk is aangegaan. Hij moet met zijn eigen zielenkrachten het zich ontwikkelende spirituele embryo in hem voeden. Hierbij ondergaat hij een totale – en pijnlijke – transformatie waardoor het spirituele zelf tevoorschijn kan komen. Deze voorstelling van de pelikaan als symbool van onzelfzuchtig streven naar loutering vertoont overeenkomsten met de offerdood van Christus.
Nauw verwant met de pelikaan is het alchemistische symbool van de zwaan, het symbool van hermafroditisme. Lautréamont gebruikt de zwaan als zodanig in zijn Zangen van Maldoror. De fallische hals van de zwaan is verbonden met het zijde zachte lichaam, dat de vorm van de baarmoeder heeft. In de alchemie symboliseert de zwaan het vluchtige principe Mercurius en de vereniging van tegenstellingen.
Kortom het topologisch wonder, de fles van Klein, verenigt een aantal symbolische referenties in zich. Allereerst de analogie met het pelikaan retort, een alchemistisch symbool zoals hierboven is uiteengezet De analogie met de vorm van de vogel biedt weer de relatie met de pelikaan als christelijk symbool dat samenhangt met het bloed dat Christus vergoot voor de zonden van de mensheid en de leven schenkende kracht. Bovendien is er nog de relatie met de transsubstantiatie, een binnen het katholicisme gebruikte term om de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus filosofisch-metafysisch te omschrijven, die volgens de katholieke leer tijdens consecratie in de eucharistieviering plaatsvindt.
Pelikaan, in de Palatijnkapel in dom van Aken
De droom van de rede
Ik had de meester glasblazer van Murano zover gekregen een fles van Klein te maken. Na enkele mislukte experimenten was het zover. Eindelijk ontving ik het bericht dat de opdracht was voltooid. Vanuit Venetië is de hemel boven de lagune van betoverd azuur met zondoorschenen roze linten. Vanille luchten. De vaporetto vaart in het kalme zog van andere boten naar het eiland van vuur en glas waar zich de glasblazers werkplaatsen en winkels vol superieur glaswerk bevinden.
De smetteloos witte handschoenen vooruit gestoken en met gepaste tred draagt men de kristallen fles voor zich uit die in de chromen houder wordt geplaatst. Het is een prachtig exemplaar geworden met een baaierd van karmozijnrode lengtestrepen en goudnevelen die door een melkwegstelsel van ijl blauwig wit lijken te zweven. Geheel betoverd door de ruimtewerking van de kleuren volg ik de lijnen van de fles waarvan de rondingen een vrouwelijke suggestiviteit bezitten. Eindeloos strelen mijn ogen de perfectie van de vloeiende vormen. Sieraad én gebruiksvoorwerp in een. De genodigden kijken rustig keuvelend toe hoe het niveau van de fles stijgt. Het effect is grandioos. Na een kort woordje en gepaste stilte wordt de decanteer karaf afgevuld met fonkelende wijn die het binnenste langzaam vult.
Dan ontstaat er onrust in mijn brein dat mij de eer te beurt zou vallen de glazen te vullen. Maar nee. Koortsachtig dringt het besef tot mij door dat de wijn er wel in kan worden geschonken maar er nooit of te nimmer meer uit zou komen. Iedereen lacht mij echter bemoedigend toe. Het angstzweet parelt op mijn voorhoofd. Men staat op het punt een buitenmaatse glazen stop in de zwanenhalsopening te ponsen. Er ontstaat rumoer. Een betoverende geur van fruitige alcoholdamp verspreidt zich. Men is vertwijfeld. Iedereen bemoeit zich ermee. Heftig gesticulerend probeert men elkaar te overtuigen. In de consternatie van de droom van de rede dreigt de fles te vallen. Dan schrik ik wakker.
Maart 2019
Zie ook de publicatie Lautréamont in Nederland II, p. 179ff
Recent Comments